Kinderliedjes


Negen kinderliedjes op teksten van Hans Dorrestijn. Geinspireerd door Jelle en Peter Schat. Twee liedjes zijn eerder in het repertoire van de 14CMS gebruikt, de andere zeven zijn gecomponeerd met behulp van Peter Schat's Toonklok.


1. Kleine gebreken
2. Een griezelig beest is een feest
3. Lach je krom
4. Hompel hompel
5. 't Enge restaurant
6. Lawaai en ander gelazer
7. Slaapliedje van een vermoeide vader
8. De kleine drummer
9. De kraan


Op de CD zijn te horen:

Zang: Gabby Bakker, Marko Wetzer
Gitaar: Andreas Suntrop, Erik Meenks (8)
Contrabas: Suze Stiphout
Basgitaar: John Blok (8)
Drums: Ruud van Helvert
Saxofoon: Ferdi Schukking
Basklarinet: Jacques Verhagen

 

Accordeon: Jacques Verhagen
Viool: Anouschka Joppe, Jeanine Yperlaan
Altviool: Jacinta van Mil
Cello: Rita Buiten

Opgenomen in Woerden, september 2003.
Hoesontwerp: RuuT
 

1. Kleine gebreken

De een heeft een gebit waar hij mee zit:
scheve tanden, beugeltje.
De ander heeft een tong die niet helemaal wil:
stotteren of lispelen.
De derde draagt een bril.
De ene heeft dit, de ander heeft dat:
ieder kind heeft wel wat!
Je moet er niet mee zitten,
ieder huisje heeft zijn kruisje,
ieder kind heeft zijn gebrek.
Denk bij jezelf voor de spiegel:
'Ach verrek! Wie me niet neemt zoals ik ben,
die is gek!'

'k Had een kuil, hier in mijn borst,
een kuiltje in mijn ribbenkast.
Vandaar dat 'k niet met vrienden
naar het zwembad dorst.
O gottegod, wat een last.
'k Dacht dat ik lelijk was.
Maar later zei een meisje: 'Ach lieve schat,
'k vind die kuil juist zo leuk,
't is juist leuker dan plat.'
Je moet er niet mee zitten,
ieder huisje heeft zijn kruisje,
ieder kind heeft zijn gebrek.
Denk bij jezelf voor de spiegel:
'Ach verrek!
Wie me niet neemt zoals ik ben,
die is gek!'
Voel je je nou nog niet beter,
heb je nog steeds verdriet,
dan zat er misschien een klein gebrek in dit lied!

2. Een griezelig beest is een feest

'k Ben niet bang voor krokodillen.
Ik aai gerust een slang.
Van een spin ga ik niet gillen.
Voor een wolf ben ik niet bang.
Ik hou van wilde zwijnen,
van de vleermuis in de lucht.
Voor 'n muis zo'n hele kleine
sla ik niet op de vlucht.
Want een griezelig beest is voor mij een feest.

Maar loop ik langs de slootkant
dan pak ik vaders hand,
want ik ben bang voor kikkers,
voor de kikkers op de kant.
Een kikker is zo glibberig,
een kikker is zo glad.
Ik werd heus niet zo trillerig
als een kikker haartjes had.
Want een griezelig beest is voor mij een feest.

Een kikker is zo springerig,
dat duikt maar en dat plonst.
Het is niet zo verwonderlijk
dat mijn hartje daarvan bonst.
Een kikker knort en kwort en kwaakt
met aaklig schorre stem.
Als een kikker pepermuntjes at
werd ik heus niet bang voor hem.
Want een griezelig beest is voor mij een feest.
Ik zal niet zo gauw schrikken
van een leeuw of van een beer,
maar als ik een kikker zie
dan heb ik het niet meer.

3. Lach je krom

Moet je horen lieve kind'ren,
schattebouten hoor mij aan:
kijk niet te veel naar grote mensen,
het lachen zou je gauw vergaan.
Moet je ze op straat zien lopen,
hun gezichten streng en lang.
Let astamblieft er niet teveel op
anders, kind'ren, word je bang.
Lach je krom. lach je 'n bult!
Beter word je nog een dromedaris
dan zo'n strenge zereneuse
volgewass'ne met zo'n gezicht
van zure zult.
En lachen doe je zo:
van van je hahaha, hihihi, hohoho.

Hoe vaak hoor je niet zeggen:
'Kind maak niet zoveel lawaai!'
en dan was je gewoon aan 't lachen.
Wat zijn grote mensen saai.
Lach dus luid, mijn zegen heb je:
gier en brul en leef je uit!
Heel veel lachen helpt misschien
dat jijzelf als je groot bent
er een beetje vrolijk uit zal zien.
Lach je krom. lach je 'n bult!
Beter word je nog een dromedaris
dan zo'n strenge zereneuse
volgewass'ne met zo'n gezicht van zure zult.
En lachen doe je zo:
van van je hahaha, hihihi, hohoho.

4. Hompel Hompel

Hompel Hompel loopt op klukken
Hompel Hompel klukt maal voolt.
Klukken die zijn oksels dlukken
Hompel Hompel
die men al van velle hoolt.

De Hengelaal die vangt een volen.
De boelen malen 's zomels kolen.
Het fluit ligt lottend op de schaal,
't is heel tleulig allemaal.

De vlekken bakken 's avonds mukken,
maal Hompel Hompel loopt op klukken.
Hompel Hompel klukt maal voolt.
Hompel Hompel
die men al van velle hoolt.

't is heel zielig vool de volen
Zeel Zeel Zielig vool het kolen,
maal Hompels klagen kun je holen
dikwijls loept hij bland en moold
Hompel Hompel
die je al van velle hoolt.

5. 't Enge restaurant

'k Heb als kind zoveel geleden, honderd maal zoveel als jij.
Ik had ouders hele wrede. 'k Kreeg daaglijks op mijn lazerij.
Mijn lot was door de weeks te dragen, al sloegen ze met harde hand,
maar 'k moest alle zaterdagen met ze mee naar 't enge restaurant,
't enge enge enge restaurant!

Daar liepen twintig oberkellners tierend af en aan,
enkel om de kinderen te jennen.
Die kregen poffertjes gevuld met levertraan
of ijs met mayonaise om ze te verwennen.
En als je het niet opat, sloegen obers met een stok.
Ze sleurden je het restaurant door naar de kok.
In de keuken had de kok wel duizend vorken en messen.
Hij prikte meer in kinderen dan in rollade of konijn.
'Ah, ist das wier ein Kind das nicht will fressen?!'
brulde hij. Je wist meteen hoe vreeslijk wreed je straf zou zijn.

'Hou je handjes eerst maar eens een poosje in die hete ketel soep.
En geen gejank. En haal ze er pas uit als ik je roep.
En kijk maar niet zo vies. Ze is getrokken van bouljon.
Er zit een beetje prei in, maar 't meeste champignon.
En als je niet wilt eten ventje, is je mond misschien te klein.
Dan nemen we dit vleesmes. Hou je vast want het doet pijn.
En dan snijden we je mondhoek hier en daar een stukje in...'
Je schreeuwde en je bloedde en dan had de kok zijn zin.

Je moest het hete spekvet drinken van net uitgebakken spek.
Dan zat je hele mond onder de blaren.
Je moest het braaksel eten, ook al had je heel geen trek
van kindertjes die misselijk geworden waren.
Als je terugkwam in de eetzaal, vol met bulten, onder 't bloed,
dan lachten ale obers en dan riepen ze: 'Net goed!!'
Je ouders hadden al gegeten, maar dan zei je moeder: 'Snoes,
er staat voor jou een bordje, raad eens, heerlijk, chocolademoes!'
Er kropen dikke pissebedden uit een puddinkje met zand
en je rende gillend uit het enge restaurant,
't enge enge enge restaurant.

6. Lawaai en ander gelazer

Een kind moet altijd rustig wezen,
vooral bij 't eten. Ben je klein
dan vindt iedereen 't erg fijn
als jij zwijgt, wanneer zij spreken.
Soms erger ik me daaraan groen:
als je als kind eens ruzie wil maken,
moet je 't fluisterende doen.

Sla op de pannen
van rommeldebom, van rommeldebom.
Met lepels en vorken
van rommeldebom, van rommeldebom.
Sla met de deksels, maak maar lawaai.
Niets is heerlijker dan herrie,
zonder herrie nu en dan is het leven saai.

Laatst was er bij ons thuis een feestje,
niet voor de kind'ren, 'k lag in bed
te schudden, heus niet van de pret.
Jezus Mina wat een herrie!
Er klonk gelach, muziek, gegil;
bij zulk lawaai vergeleken
zijn kind'ren altijd reuze stil.

Sla op de pannen
van rommeldebom, van rommeldebom.
Met lepels en vorken
van rommeldebom, van rommeldebom.
Sla met de deksels, maak maar lawaai.
Niets is heerlijker dan herrie,
zonder herrie nu en dan is het leven saai.

7. Slaaplied van een vermoeide vader

Kindje ga nou toch eens slapen. Iedereen is nu naar bed.
Vader zit al luid te gapen, heeft de wekker al gezet.

Kindje ga nou eindlijk slapen. De zon is uren onder hoor.
Nu slapen alle makke schapen,slapen zelfs stoere knapen,
de dieren liggen op een oor. Paarden, koeien, slingerapen.
Piepers, spruitkool, knollen, rapen.

Kindje ga nou toch eens slapen. Iedereen is nu naar bed.
Vader zit al luid te gapen,heeft de wekker al gezet.

Kindje ga nou eindlijk slapen. Alles slaapt, zelfs bloemen,
planten,nieuwe haring, oude kranten,stoelen, tafels,
ledikanten, Jannen, Pieten, Klazen, Japen.

Kindje ga nou toch eens slapen. Iedereen is nu naar bed.
Vader zit al luid te gapen, heeft de wekker al gezet.

Kindje ga nou eindlijk slapen. Je vader die dit slaaplied zingt,
houdt het niet langer vol mijn kind. Bodemnevel,
krank te wapen. Kindje ga nou toch eens slapen.
Kindje ga nou toch eens slapen.
Toch eens slapen.
Toch eens slapen.
Slapen.

8. De kleine drummer

Ik moet van mijn moeder op blokfluitles,
maar blokfluit vind ik flut.
Mijn zus speelt het al een jaar of zes,
dat is dan ook een trut.
Ik wil geen truttig instrument,
geen blokfluit, geen piccolo.
Dat vind ik fluitjes van een cent
Die liggen me niet zo.

Maar ik wil drummer worden
net zoals Keith Moon.
Ik ga de drum bespelen.
Ja dat zal ik doen.
Tsjoenkaka kets jangkaka flets boink!
Tsjangkaka Tsjangkaka Tsjangkakatsjek
Mijn moeder die wordt gek.

Ik wil niet zo'n stomme accordeon,
geen harpje, geen viool.
Ik vind het leven al saai genoeg.
Het is al zo saai op school.
Ik wil op de bekkens en de drum,
de hele buurt die geniet.
Ze zullen het horen in Hilversum
en dat lukt met een blokfluitje niet.

Maar ik wil drummer worden
net zoals Keith Moon.
Ik ga de drum bespelen.
Ja dat zal ik doen.
Tsjoenkaka kets jangkaka flets boink!
Tsjangkaka Tsjangkaka Tsjangkakatsjek
Mijn moeder die wordt gek.

9. De Kraan

De kraan de kraan
je draait er aan.
En dan komt er water uit.
Het water drupt, drupt,
drupt, drupt, of stroomt of spuit.
Ja dat is toch zonderling
zoveel water uit dat kleine ding.

De kraan de kraan
je draait er aan.
Ik begrijp er nooit iets van
dat daarin zo veel water kan.
Het is net als in een droom
uit zo'n klein ding een hele stroom.

De kraan de kraan
je draait er aan.
Zo'n kraantje is toch niet zo groot
maar zorgt voor een watersnood.
Je kunt in de kamer pootje baaien
als je vergeet hem dicht te draaien.
Het water stijgt en we vergaan
door al dat water uit de kraan.

De kraan de kraan
je draait er aan.
Dan zie je vol bewondering
al dat water uit dat kleine ding.
Het is een toverapparaat
waarin een massa water gaat.

De kraan de kraan
de stroom daar komt geen einde aan.
De kraan de kraan
geen einde aan.
De kraan de kraan
geen einde aan...